• Geschiedenis
  • Bos en Natuur
  • Monumenten
  • Producten
  • Museum
  • Vacatures
  • Evenementen
  • Locatieverhuur
  • Kalender
  • Stichting vrienden
  • Vriend worden

Museum Landgoed Maarsbergen

Welkom in het museum van Landgoed Maarsbergen*! De onderstaande lijst biedt uitleg over de verschillende attributen en voorwerpen die je in het museum ziet. De nummers in de lijst komen overeen met de nummers die aan de voorwerpen zijn bevestigd. 

Het museum wordt onderhouden en instand gehouden door Stichting Vrienden Landgoed Maarsbergen. Wilt u ook een bijdrage leveren aan het behoud van uw leefomgeving? Word dan Vriend van de Stichting Vrienden Landgoed Maarsbergen. 

Veel plezier!

 

*Het museum is alleen te bezoeken tijdens openbare evenementen. Het is niet mogelijk om zonder afspraak het museum te bezoeken.

 

Attributen en voorwerpen in het museum

  1. Mangel: een werktuig met twee tegen elkaar in draaiende rollen om het vocht uit het wasgoed te krijgen en tegelijk glad te strijken.
  2. Singer trapnaaimachine: vroeger werden de kleren vaak thuis gemaakt en hersteld. Dikwijls was er een vaste naaister.
  3. Haardhaken: hingen in de schouw boven in de haard om pannen en ketels aan op te hangen om ze warm te maken en te houden.
  4. Melkbus: melkbusje voor de burger om bij de boer verse melk te halen
  5. Petroleum stel: zo'n stel stond vroeger in elke keuken. Ideaal om op een laag pitje iets gaar te krijgen. Werd ook wel genoemd: ‘peterolie sWeltel’.
  6. Beddenkruik: toen de slaapkamers nog niet verwarmd waren, was het in de winter heel gewoon een kruik in bed te leggen voor je ging slapen, dan had je al een warm plekje als je in bed stapte.
  7. Hooiruif: vaak werd de ruif voor de paarden met hooi vanaf de hooizolder gevuld
  8. Stiften/kalkoenen: in de hoefijzers zitten schroefgaten, waarin de stiften geschroefd konden worden.
  9. Schoenmakers leest: om een schoen te maken is deze leest handig, want je kunt er op verschillende manieren ondersteboven een schoen op zetten en de schoen repareren.
  10. Malle Jan: met de malle jan werden omgezaagde bomen getransporteerd over de wegen, kijk maar op de afbeelding. 
  11. Fust en Keulse potten: in de Keulse potten, de naam zegt het al: uit Keulen, werd groente geconserveerd voor de winter zoals snijbonen, zuurkool, andijvie, bonen.
  12. Tuinwals: met deze wals werd de aarde met het ingezaaide gras en het gravel van de tennisbaan vast gerold.
  13. Onkruid spuit: onkruid bestrijden ging vaak met chemische middelen. Nu zijn we daar veel voorzichtiger mee.
  14. Vloeistof pomp: hiermee kon water of brandstof uit een voorraadvat worden gepompt.
  15. Eeg: eerden gebruikt om een zaaibed te maken en als het gezaaid was, licht in te eggen. Werd ook gebruikt om onkruid te verdelgen (zoemervagen).
  16. Juk: om emmers water en voer te dragen. De kettingen missen (twee emmertjes water dragen, twee emmertjes pompen).
  17. Was-stamper: voordat er wasmachines waren werd de was gekookt in een ketel op de kachel, of op het fornuis, Met de stamper werd het vuil in de was los geweekt.
  18. Worstmolen: vlees ging door de molen voor gehakt. Met een extra opzet pijp aan het eind en daarover een stuk varkensdarm, waarin het gemalen vlees kwam werd een worst gemaakt. 
  19. Koolsnijder: het snijden van kool is een zwaar werk voor een mes, daarom hebben ze dit apparaat bedacht.
  20. Kooi grasmaaimachine: je kunt gras op verschillende manieren maaien. Je kent misschien de cirkelmaaier van thuis. Maar met de kooimaaier van Maurits van der Goes maai je het mooiste gazon.
  21. Pats: brand op de hei of in het bos was en is nog steeds een grote ramp. Als eerste probeer je de brand uit te slaan met een pats of vuurklappers. 
  22. Trekzaag: nu kennen we motorzagen, vroeger moest al het hout met de hand worden gezaagd. Grote bomen zaagde je met twee man, elk aan een kant van de zaag. 
  23. Mollenklem: niet alle wilde dieren vind je leuk in de tuin. Mollen worden gevangen in een klem, want mollen maken het mooie gazon stuk.
  24. Spanzaag: weer zo'n zaag waar je met je tweeën dikke takken of kleine bomen kunt zagen op kachel formaat.
  25. Poothout: als je veel jonge boompjes wilt planten, is het poothoud heel nuttig om een gat te maken. Er waren verschillende maten poothout.
  26. Booromslag: toen er nog geen elektrische boormachines waren, werden de gaten met een handboor gemaakt.
  27. Reischaaf: een schaaf wordt gebruikt om het hout glad en op maat te schaven.
  28. Passer: een passer kent iedereen wel, om cirkels te maken. De timmerman had er natuurlijk ook een om iets rond af te tekenen.
  29. Domme kracht: als je kracht te kort komt om iets op te tillen, gebruik je de domme kracht en draait het eenvoudig omhoog.
  30. Broedmachine en eierschouwlamp: een machine om eieren uit te broeden. Met de lamp (30A) kun je zien of de eieren bevrucht zijn. Zo niet dan haal ze uit de broedmachine. 
  31. Bijl: de bijl is voor iedereen die in het bos werkt het eerste gereedschap. Er zijn hakbijlen, snoeibijlen en kloofbijlen. Je eigen bijl leen je nooit uit!
  32. Brood snijder: brood bij de bakker of supermarkt vandaag kun je nu gesneden kopen, vroeger moest je dat thuis doen. Niet gesneden brood blijft ook langer vers.
  33. Unster: veel dingen moesten thuis gewogen worden, je hing ze op aan de unster om te weten wat het gewicht was.
  34. Houtboren en avegaar: houtboren verschillen van ijzer- of steenboren, kijk naar de punt. In de bovenzijde van de avegaar werd een stok gestoken om met de hand te boren.
  35. Aandrijfwiel: in de schuur was er één centrale motor en riemen naar de verschillende gereedschappen, zoals een boor- en zaagmachine.
  36. Ontbreekt.
  37. Stort- of aard-kar: op het landgoed valt er altijd wel zand of ander zwaar materiaal te vervoeren. Dus het trekpaard inspannen en met deze kar vervoeren.
  38. Kar en waterton: in het park staan zomers allerlei planten in houten kuipen. Om die water te geven reden ze vroeger met deze kar rond, want er was geen tuinslang. 
  39. Boerenwagen: elke boer of ieder landgoed had tenminste een boerenwagen om mensen, dieren of grote spullen te vervoeren. Ook bijvoorbeeld als de familie ging jagen. 
  40. Profiel schaaf: schaven zijn er in veel vormen, ook om een profiel te maken, bijvoorbeeld voor raamsponningen en meubels.
  41. Waterpomp: vroeger was er geen waterleiding en waren er geen kranen. Je pompte het water uit de grond of uit de regenput. Er was nog weinig vervuiling, dus je kon het meeste water zo gebruiken. Als het niet helemaal schoon lijkt, kun je het koken.
  42. Kruiwagen: het vervoeren van kleine hoeveelheden, bijvoorbeeld mest of zand, doe je handig met een kruiwagen.
  43. Kachel -fornuis: vroeger was er geen gas of elektrisch fornuis. In de meeste kleine woningen stond wel een houtkachel, waar je ook op kon koken.
  44. Ontbreekt.
  45. Kar: vroeger gebruikt om de kuipplanten te vervoeren, in de lente van de oranjerie naar buiten en in de herfst weer naar binnen om ze te beschermen tegen vorst.
  46. Dorsvlegel: als het graan werd binnengehaald, werd het in de winter 'gedorst'. Men sloeg met de dorsvlegel de graankorrels van de stelen. Het graan ging naar de molenaar, wat er overblijft is stro voor de beesten.
  47. Hermelijn: hermelijnen (Mustela erminea) (hier in wintervacht) zijn familie van de wezel en lijken er veel op, maar de hermelijn is zwaarder. Hij heeft een langgerekt lichaam. In de zomer is de vacht roodachtig bruin, in de winter is ze wit. In het noorden van het verspreidingsgebied wordt de vacht geheel wit (met uitzondering van het zwarte staartpuntje), maar in zuidelijker gelegen gebieden wordt hij slechts gedeeltelijk wit. In vroegere tijden werden de wintervachten van hermelijnen massaal verwerkt in de bontafzettingen van koningsmantels, vandaar de overdadige zwarte stippen daarop.
  48. Bunzing: bunzings (Mustela putorius) behoren tot de familie der marterachtigen. Tezamen met de andere marterachtigen: das, otter, wezel, hermelijn, nerts en de boom- en steenmarter, vormt deze familie de grootste groep landroofdieren in Nederland. De bunzing heeft een kop-romp lengte van 33-45 cm, een donkerbruine vacht met een geel, geelwitte of lichtbruine ondervacht. Verwarring met andere marterachtigen kan optreden.
  49. Dassen: dassen (Melis melis) zijn over het algemeen sterke, zwaargebouwde, omnivoren dieren met korte poten. Aan de voorpoten zitten lange graafklauwen.  Alle dassen hebben een opvallende gezicht tekening. De snuit is vaak langgerekt. De meeste soorten leven solitair, met uitzondering van de Europese das, die in familiegroepen in een burcht leven. De Europese das graaft ook de meest complexe gangenstelsels. 
  50. Eekhoorn: Eekhoorns (Sciurus vulgaris) worden ook vaak gewone- of rode eekhoorn genoemd. Het zijn een echte boombewoners die als een acrobaat door de bomen rennen en springen. Hun vachtkleur varieert van rood(oranje) tot kastanje- of donkerbruin. Eekhoorns vallen op door hun grote pluimstaart, gepluimde oren, grote ogen en lange tenen met lange, scherpe nagels.
  51. Ree: reeën zijn een evenhoevig zoogdieren uit de familie van de hertachtige. Het ree (Capreolus capreolus) is wat grootte betreft te vergelijken met een grote herdershond. Het ree komt voor in bijna geheel Europa. Het heeft een zandgele tot roodbruine vacht in de zomer die in de herfst langer wordt en verkleurt tot grijsbruin. Een mannetjes ree heet bok, een vrouwtje geit, een jong een reekalf en een groep een sprong.
  52. Vos: vossen (Vulpes vulpes) behoren tot de familie der hondachtigen. Een vos is maar weinig groter dan een flinke kat, hoewel hij door zijn lange vacht en dikke staart vooral 's winters bedrieglijk groot lijkt. De vos heeft een oranjebruine, rode of bruingrijze vacht.
  53. Cavalerie sabeltas: de lakleren sabeltas maakt deel uit van het ceremoniële tenue van de Cavalerie. Nu eigenlijk alleen nog te zien bij het Cavalerie Ere-escorte, dat optreedt tijdens de ‘Grote Ceremoniën van Staat’: koninklijke huwelijken, uitvaarten, inhuldigingen en Prinsjesdagen. In deze lakleren tas zaten vroeger officiële documenten zoals militaire orders, geloofsbrieven en landkaarten. Het verzilverde embleem is een afbeelding van beschermheilige Sint-Joris op een paard. De ruiter draagt de riem om zijn middel met de tas links.
  54. Sint-Joris en de draak: komt veelvuldig voor als symbool van een onverschrokken held, martelaar en heilige. Het is dan ook niet verwonderlijk dat instanties, plaatsen, landen, bedrijven zich hier graag mee associëren. Sint-Joris en de draak de schutspatroon van de Cavalerie wereldwijd. In deze uitvoering is het embleem van de Nederlandse Cavalerie en wordt gedragen op de baret en de kraag van het uniform. 
  55. Dragonder sabel: een dragonder was een infanterist die zich per paard ("bereden") verplaatste en te voet ("afgestegen") vocht. Door de kromming van de sabel kon de ruiter met het wapen houwen. De kom aan het zwaard beschermt de hand en de sabelkwast is de versiering van de lus waar de ruiter zijn hand door stak ter voorkoming dat de sabel zou vallen. Het wapen wordt links gedragen, zodat de ruiter deze met rechts kon gebruiken. De vijand liet men dan ook rechts passeren. Uit deze gewoonte stamt het links rijden op de weg, dat vroeger overal gebruikelijk was. Op Prinsjesdag rijden de escortes met getrokken sabel. 
  56. Herdenkingskruis: herdenkingskruis voor drie mannen, die, terwijl de overgave van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog al getekend was, door een groepje Duitsers toch nog gefusilleerd is. Zij zijn begaven op de grafheuvel in het bos achter het kasteel.
  57. 'Tante Piet': tante Piet is één van de 2 zusters van de grootvader van Jonkheer Maurits van der Goes. Zij woonde in Amersfoort aan de Heiligenbergerweg tegenover de Willem III kazerne, waar haar man commandant was. Zij was buitengewoon sportief, reed paard en was de eerste vrouw die meedeed aan wedstrijden (1918). Bovendien was zij de eerste vrouw die de Vierdaagse liep (1923). Tijdens WO II heeft zij zich bijzonder verdienstelijk gemaakt door vele onderduikers te huisvesten of aan een ander onderdak te helpen.
  58. Jonkheer Aert van der Goes 1890-1976: te paard op ‘Hoche Queu’. Eromheen al zijn medailles van de Koninklijke Militaire Sportvereniging in de periode 1912-1935, zie de ingelijste lijst.
  59. Ontbreekt.
  60. Wapen familie Van der Goes: drie zilveren bokken op een zwart veld.
  61. Velhevel: handig werktuig om boomstammen te keren.
  62. Schoolbank: zo zaten de kinderen in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw op school, twee aan twee. Inktpotje in het midden, want zij schreven met een kroontjespen en inkt. Soms was het knoeien ermee! Of de vlechten van het meisje dat voor je zat erin dopen!
  63. Honden zweep: prachtig bewerkt exemplaar uit Hongarije om de honden (de meute) op te jagen tijdens de jacht.
  64. Rijgnaalden: als de naaister eenmaal per week thuiskwam om kleding te maken gebruikte ze rijgnaalden en garen om de stukken voorlopig samen te stellen, waarna ze ging naaien op de naaimachine.
  65. Sokkenstoppers: als de wollen sokken kapotgingen werden ze eerst gestopt, want dan kon je ze weer aan en gingen langer mee.
  66. Asbak: granaten kon je na de oorlog vinden in de natuur. Heel gevaarlijk om ze mee te nemen. Het leger heeft een speciale afdeling om ze op te ruimen. Deze asbak is gemaakt van de onderkant, maar roken is levensgevaarlijk!
  67. Orderblok: de orders voor de manschappen in het leger werden opgeschreven op deze plank, dan kon er geen misverstand over zijn.
  68. Ontbreekt.
  69. Kurkentrekker: zelf gemaakt.
  70. Blaker: toen er nog geel elektrisch licht was, brandde je een kaars om mee door het huis te lopen naar je slaapkamer. Je zette de blaker naast je bed. Als je ging slapen, blies je de kaars uit.
  71. Trommel met zeven: in deze trommel zitten zes zeven van groot naar kleine opening misschien om vruchten te zeven en zo sap te maken.
  72. Schietlood: dit werd gebruikt door de timmerman om kozijnen en profielen te stellen, waarna de metselaar daartussen de muren metselt.
  73. Houweel: als de grond heel hard is, hak je hiermee gaten en geulen.
  74. Nummer hout: Als in het bos de bomen zijn omgezaagd en klaargelegd voor de houthandelaar, worden ze gemerkt met dit apparaat. Je slaat makkelijk nummers of letters in het hout. 
  75. Ontbreekt.
  76. Diktemeter: ronde dingen zijn moeilijk te meten. Met de diktemeter werd de dikte van gekapt hout, maar ook staand hout, opgemeten.
  77. Zeis en zicht met mate aak en streeksel: met de zeis kan je staande en lopend het gras maaien (ook als een machine er niet doorkomt). Met een zicht maai je koren. De mate haak dient om het gemaaide bij te houden. Het streeksel is om op het veld tijdens het maaien de werktuigen te slijpen.
  78. Sikkel: dicht bij de grond kun je hiermee kleine hoeveelheden langgras of bijvoorbeeld brandnetels snijden.
  79. Hooi- en grashark: met lange bewegingen kun je na het maaien het hooi eerst keren en als het droog is bij elkaar harken.
  80. Messenslijper: gemakkelijk om mee te nemen om onderweg het mes te slijpen.
  81. Haardhaken: hingen vroeger in de schouw boven in de haard om pannen en ketels aan op te hangen om ze warm te maken en te houden.
  82. IJsmachine: In 1846 werd in Amerika door Nancy Johnson een simpele handbediende ijsmachine uitgevonden. Tussen de losse container en buitenwand werd de ruimte met lagen van blokjes ijs en zout (daarmee bleef het ijs langer bevroren) gevuld. Vervolgens werd er melk In de ketel gedaan en soms vanille poeder. Daarna moest er eindeloos gedraaid worden aan de slinger om vanille-ijs te krijgen. 
  83. Kortmachine: om bijvoorbeeld stro of vlas te snijden.
  84. Wildhaak: nadat het wild geschoten was, werd het aan deze kroon met haken in de kelder gehangen.
  85. Parket blok: voordat er machines waren, werd er met dit zware blok de vloer in de was gezet.
  86. Bascule: weegschaal voor zware voorwerpen, zoals een pot met inhoud.
  87. Rolstoel: Rolstoel van de grootvader van mevrouw Petter-Godin de Beaufort, Karel Antonie Godin de Beaufort. 
  88. Fototoestel: toen we nog niet foto’s maakten met onze telefoon, gebruikten we fototoestellen. Dit is zo’n toestel: Agfa Plenax Ansco voor filmrolletjes.
  89. Melkbusje: de melkboer vulde dit aan de kar, waarmee hij langs de huizen ging.
  90. Petroleum kan: de olieman kwam ook langs de huizen om petroleum te brengen voor een kookstel en kacheltje.
  91. Steek: door in bed, als je er niet uit mag van de dokter.
  92. Po: stond altijd naast het bed, als je nodig plassen moest.
  93. Laarzenknecht: Om zonder moeite je laarzen uit te trekken. 
  94. Laarzenhulp: om je laarzen aan te trekken.
  95. Evenaar: om het paard in te spannen aan de wagen.
  96. Kerkbank: bank voor de familie De Beaufort uit de kerk in Maarsbergen.
  97. Ontbreekt.
  98. Notenkraker: notenkrakers (Nucifraga caryocatactes) zijn wintergasten uit Scandinavië en Siberië. Tijdens 'invasies' kunnen tot soms grote aantallen notenkrakers in Nederland opduiken. Vaak zijn deze wintergasten opvallend goed te benaderen; ze zijn weinig mensen gewend en zien ons niet snel als bedreiging. Minder bekend is dat de notenkraker in Nederland gebroed heeft. Met name na grote invasies blijven soms enkele paartjes notenkrakers hier 'hangen' en is broeden enkele malen aangetoond.
  99. Wielewaal: het geluid van de wielewaal (Oriolus oriolus) is bekender dan de vogel zelf. Wielewalen zijn verborgen levende vogels die zich voornamelijk in de bovenste lagen van boomkronen ophouden. Ze zijn opvallend geel-zwart, 'tropisch' gekleurd, maar dat is een uitstekende camouflage voor omhoogkijkende mensen. Onze wielewaal is de enige vertegenwoordiger van de wielewalenfamilie die in de gematigde zone voorkomt.
  100. Kuifeend: met hun zwart-witte verenpak en kuif zijn de mannetjes van de kuifeend (Aythya fuligula) onmiskenbaar. In tegenstelling tot de wilde eend duiken kuifeenden naar hun voedsel. Het gele oog van deze vogel is opvallend. Op de diepere wateren dobberen de kuifeenden graag rond, maar zeker in de winter zijn ze ook in het stedelijk gebied terugvinden. Kuifeenden eten waterdieren die tussen de waterplanten leven. Ook de planten zelf worden gegeten.
  101. Tafeleend: tafeleenden (Aythya ferina) zijn duikeenden die vooral in de herfst, winter en het vroege voorjaar in Nederland te zien zijn. Ze houden zich meestal in groepen op en zijn na zonsondergang het meest actief. Opvallend is dat het mannetje van de tafeleend al in juni wegtrekt, als het vrouwtje nog aan het broeden is. De vrouwtjes en de jongen volgen later.
  102. Nonnetje: het nonnetje (Mergellus albellus) is een fraaie verschijning in de winter. Het mannetje heeft zwarte accenten op een spierwit verenkleed. Nonnetjes broeden niet in Nederland, maar grote aantallen strijken in de winter neer in het IJsselmeergebied. Vooral het Markermeer is favoriet; nonnetjes jagen erin soms in grote groepen (vaak meer dan 250 vogels) op spiering. De aantallen overwinterende vogels zijn sterk afhankelijk van de weersomstandigheden, zowel in Nederland als in geheel Noord-Europa. Nonnetjes broeden in holen, vaak gemaakt door zwarte spechten.
  103. Middelste Zaagbek: De middelste zaagbek (Mergus serrator) heeft een dunne en spitse bloedrode snavel, een kopergroene kop met wilde kuif met daarin een helderrood oog. Een witte halsring en roestrode borst met zwart manteltje met witte parels. Het vrouwtje is minder opvallend gekleurd; zij is egaal grijs met een bruine kop. Maar ze heeft eenzelfde 'ongekamde' verentooi op het achterhoofd en dezelfde ranke snavel. Middelste zaagbekken zijn visspecialisten. De snavel is van een fijne tanding voorzien (de 'zaag' in de bek). Deze dient om goed grip te hebben op watervlugge gladde vissen. Middelste zaagbekken houden meer van zout dan van zoet water, anders dan de grote zaagbekken.
  104. Potkacheltje: dit potkacheltje stond in de slaapkamer om die een beetje op temperatuur te houden. Het werd gestookt met enkele stukken antraciet. Er zal een kolenkit naast hebben gestaan, die door het kamermeisje morgens vroeg werd gevuld, want op tijd moest het vuur weer ‘opgepookt’ worden voordat mevrouw of meneer opstond. 
  105. Slaapkamer WC: mogelijk dat in dezelfde slaapkamer achter een kamerscherm een ‘poepdoos’ stond. Dat was omdat de afstand naar de wc in die grote huizen te ver was voor een nachtelijk stop. Hetzelfde kamermeisje zal de po geleegd hebben nadat mevrouw was opgestaan en aan het ontbijt zat. 
  106. Zitbad: in een ruimte die te klein is voor een groot bad, is dit zitbad een uitkomst. Bij de restauratie van slaap- en badkamers in het kasteel (2024-25), werd hiervan afscheid genomen.
  107. Prijs gewonnen race: de fles is uitgereikt aan Karel Godin de Beaufort (oom van Willemina van der Goes-Petter) na het winnen van een race op de Scharlachberg. 
  108. Kinderstoeltje: in alle tijden hebben kinderen het leuk gevonden een eigen stoeltje te hebben om aan te schuiven aan een kindertafeltje of naast vader of moeder in een grote groep.
  109. Draagstoel: gerestaureerde draagstoel van Karel Antonie Godin de Beaufort, overgrootvader van mevrouw Willemina van der Goes-Petter.
  110. Doofpot: een doofpot heeft twee betekenissen: het is oorspronkelijk een met deksel afsluitbare pot om gloeiende kolen of turf in te bewaren en te doven, maar het wordt nu vooral figuurlijk gebruikt om een kwestie die men wil verzwijgen of verdoezelen aan te duiden, zoals in de uitdrukking "iets in de doofpot stoppen". 
  111. Toiletkoffer: met deze koffer met toiletartikelen ging Karel Antonie Godin de Beaufort vroeger op reis.
  112. Scheerapparaat en tondeuse: een van eerste elektrisch (Amerikaanse) scheermachines. Tondeuse voor het handmatig haar heel kort te knippen, vintage jaren 1950.
  113. Elektrische naaimachine: in het verleden werd de kapotte kleding vele malen hersteld voordat ze echt werd afgedankt. Nieuwe boorden en manchetten aan overhemden, stukken op de ellenbogen en op de knieën. Maar ook hele jurken, jassen en broeken werden er genaaid voor grote en kleine bewoners. Elk groot huis had vroeger wel een trapnaaimachine (zie no. 2), zoals die ook in het museum te vinden is. En tijdje later kwam er machine met een handzwengel. Als kleine kind mocht je daaraan draaien, als er door de naaister gewerkt werd. Zo’n machine werd later elektrisch uitgevoerd. Daarvan is dit een prachtig exemplaar, compleet met koffer tegen het stof. 
  114. Draagbare bandrecorder: bandrecorders waren jarenlang de enige apparaten om makkelijk en snel muziek of stemmen op te nemen en dat op de plek van de band waar u het wilt. Alles wordt analoog opgenomen en afgespeeld zonder signaal verlies. Omdat alles analoog (en niet digitaal) is, blijft het geluid warm en natuurlijk. Het spoelen naar een vorig of volgend nummer gaat razendsnel.
  115. Waterfilter: voordat er stromend water was in de oude keuken van het Kasteel Maarsbergen hing er een pomp, waarmee water uit de grond werd opgepompt. Daarin kwamen altijd wel stofjes en beestjes mee. Daarom werd na het oppompen het water in de waterfilter gegoten om zo schoon mogelijk water te krijgen voor het drinken en eten. 
  116. Zitstok: voor degenen die oud en of slecht ter been zijn is een stok waar je onderweg of bij de wedstrijden op kunt zitten een uitkomst.
  117. Kris: een kris is een Indonesische, Maleisische of Filipijnse dolk met dubbele, vaak gegolfde kling waar mystieke krachten aan worden toegeschreven.

 

 

logo

 

 

Maarnsegrindweg 30
3953 LW Maarsbergen

0343 431 218 (09:00 en 17:00 uur)

info@landgoedmaarsbergen.nl

 

Social Media


Facebook Facebook
Instagram Instagram

Landgoed


Geschiedenis
Bos en Natuur
Monumenten
ProductenVacatures

Evenementen


Evenementen
Locatieverhuur
Kalender

Vrienden


Stichting vrienden
Word vriend

 

 

logo

Locatie


Heeft u een vraag?


Copyright 2025 - Landgoed Maarsbergen
Inloggen | Ziber Website | Design by TADA! vormgeving en fotografie